datum: 17 juni 2020
De rechter kan de werkgever verplichten om de werknemer een billijke vergoeding te betalen. Deze billijke vergoeding kan in eerste aanleg worden opgelegd als het ontslag het gevolg is van “ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever”. De rechter kan op verzoek van de werknemer ook een billijke vergoeding oplegging in eerste aanleg indien de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder instemming van de werknemer en zonder de vereiste toestemming voor de werkgever, de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met een opzegverbod en in het geval dat de werkgever de wederindiensttredingsvoorwaarde schendt. De billijke vergoeding staat los van de transitievergoeding, waardoor de werkgever dus verplicht kan worden om beide vergoedingen te betalen.
Ingevolge de wet (artikel 7:683 lid 3 BW) kan de rechter in hoger beroep een billijke vergoeding toekennen, indien hij oordeelt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en herstel van de arbeidsovereenkomst niet in de rede ligt. Bij toekenning van de billijke vergoeding op deze grond is niet vereist dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding dient de rechter alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen, waaronder de gevolgen voor de werknemer van het verlies van de arbeidsovereenkomst en de (mate van) eventuele verwijtbaarheid van de werkgever. Daarnaast kunnen ook de volgende gezichtspunten van belang zijn:
In een recente uitspraak van de Hoge Raad is bepaald dat de rechter in Hoger Beroep, in het geval dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en herstel van de arbeidsovereenkomst niet in de rede ligt, de waarde van de arbeidsovereenkomst dient te motiveren bij de vaststelling van de billijke vergoeding. Daarnaast heeft de Hoge Raad in deze uitspraak ook bepaald dat de duur van het dienstverband een relevant gezichtspunt is, dat invloed kan hebben op de hoogte van de billijke vergoeding. Ook bij dit gezichtspunt moet uit de beschikking blijken of én hoe het hof dit gezichtspunt bij zijn afweging heeft betrokken, aldus de Hoge Raad.
Indien er een beschikking is gewezen in hoger beroep is het van belang dat uit de beschikking blijkt hoe de rechter tot het toegewezen bedrag van de billijke vergoeding is gekomen. Indien uit de beschikking niet blijkt of én hoe een relevant gezichtspunt mee heeft geteld bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding, is dit reden voor vernietiging van de uitspraak door de Hoge Raad. In dat geval zal de zaak opnieuw behandeld moeten worden door het Hof, waardoor de hoogte van de billijke vergoeding anders zou kunnen gaan uitvallen dan het in hoger beroep vastgestelde bedrag.
Het is van belang dat u zich realiseert dat de in dit artikel besproken uitspraak specifiek ziet op de billijke vergoeding in hoger beroep op grond van artikel 7:683 lid 3 BW. Of de aanvullende motiveringseis ook ziet op de wijze van bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding in eerste aanleg, moet nog worden uitgewezen. In ieder geval geldt ook in eerste aanleg dat de rechter in de motivering van zijn oordeel over de billijke vergoeding inzicht dient te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van die vergoeding hebben geleid (link).
Vragen over de hoogte van de billijke vergoeding? Neem dan contact op met mij
Auteur: Nienke van der Linden
Bron uitspraak: Hoge Raad, 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:955