datum: 21 augustus 2020
In de afgelopen maanden is de vraag of de werkgever eenzijdig een loonsverlaging kan doorvoeren in verband met de coronacrisis driemaal aan de rechter voorgelegd. De rechter heeft de eenzijdig doorgevoerde wijziging driemaal afgewezen. In de derde zaak heeft de werknemer de rechter bovendien verzocht zijn arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege de eenzijdige loonsverlaging.
Werkgevers kunnen in hun arbeidsovereenkomsten met werknemers een beding opnemen dat de werkgever de bevoegdheid geeft de arbeidsovereenkomst eenzijdig te wijzigen, indien de werkgever bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door die wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Indien een dergelijk beding is opgenomen kan de werkgever de arbeidsovereenkomst met een beroep op dat beding wijzigen. Als de werknemer het daar niet mee eens is, zal de werknemer een procedure moeten aanspannen en daarin moeten betogen dat er geen sprake is van een zwaarwichtig belang aan de zijde van de werkgever dan het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Uit de jurisprudentie blijkt dat de drempel voor de werkgever zeer hoog ligt, zeker wanneer de eenzijdige wijziging ziet op een loonoffer. Alleen indien er sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak – bijvoorbeeld ter voorkoming van een faillissement – lijkt dit gerechtvaardigd.
Indien er geen eenzijdig-wijzigingsbeding is overeengekomen kan de werkgever zich beroepen op ofwel artikel 7:628 BW ofwel op artikel 7:611 BW. Artikel 7:628 BW bepaalt dat De werkgever verplicht is het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. De werkgever zou dus met een beroep op deze bepaling kunnen betogen dat hij (tijdelijk) geen loon verschuldigd is omdat de oorzaak voor het niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen, bijvoorbeeld in het geval de werkgever zijn bedrijf op last van de overheid heeft moeten sluiten in verband met de coronacrisis. In de uitspraak van 29 mei 2020 van de kantonrechter Den Bosch oordeelde deze kantonrechter evenwel dat het vanwege de coronacrisis niet verrichten van werkzaamheden niet in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoorde te komen en werd de eis van de werknemer het overeengekomen loon volledig door te betalen toegewezen.
Artikel 7:611 BW bepaalt dat de werkgever en de werknemer verplicht zijn zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen. Voor de werknemer brengt deze verplichting met zich dat hij op redelijke voorstellen van de werkgever, verband houdende met gewijzigde omstandigheden op het werk, in het algemeen positief behoort in te gaan en dergelijke voorstellen alleen mag afwijzen wanneer aanvaarding redelijkerwijze niet van hem kan worden gevergd. Als geen eenzijdig-wijzigingsbeding is, is de werknemer evenwel in beginsel niet gehouden voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden, maar zullen partijen daar overeenstemming over moeten bereiken. De coronacrisis zal al snel leiden tot gewijzigde omstandigheden op het werk, maar of aanvaarding van een voorstel tot neerwaartse aanpassing van het salaris ook in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd zal onder meer afhangen van de vraag of daar een bedrijfseconomische noodzaak voor is, van de vraag of de werkgever NOW subsidie heeft aangevraagd, hoe lang de maatregel zal duren en of de werknemer in de toekomst zal worden gecompenseerd als het weer beter gaat met de bedrijfsvoering. In de uitspraak van 28 juli 2020 overwoog de kantonrechter dat de omstandigheden kunnen meebrengen dat in geval van een buitengewone noodsituatie van werknemers kan worden gevraagd akkoord te gaan met een tijdelijke opschorting van de volledige salarisbetaling. Desondanks werd ook in deze zaak de eis van de werknemer het overeengekomen loon volledig door te betalen toegewezen omdat de werkgever de bedrijfseconomische noodzaak niet cijfermatig had onderbouwd. In een beslissing van 28 mei 2020 oordeelde dezelfde Amsterdamse kantonrechter dat er ten gevolge van de coronacrisis wel sprake was van een bedrijfseconomische noodsituatie ten gevolge van de coronacrisis en dat om die reden van werknemers gevraagd kan worden om – in overleg – bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten of zelfs helemaal prijs te geven. Maar de kantonrechter achtte de eenzijdig en zonder nader overleg door de werkgever doorgevoerde halvering van het loon niet toegestaan omdat dit leidde tot een te grote inkomensachteruitgang waardoor de werknemer in financiële problemen zou komen en niet meer in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien.
Uit deze uitspraken blijkt dat alle werkgevers vooralsnog bakzeil hebben gehaald. Maar als de werkgevers de noodzaak goed kunnen onderbouwen, de werknemers bij de besluitvorming betrekken, de maatregel een tijdelijk karakter geven en de laagste inkomens zullen ontzien lijkt er toch enige ruimte voor een tijdelijke salarisverlaging. Het is nu wachten op de eerste uitspraak waarbij de rechter oordeelt dat in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd akkoord te gaan met een wijzigingsvoorstel op grond van de coronacrisis.
Auteur: Bas Westerhout