datum: 13 mei 2017
Het Hof 's-Hertogenbosch deed vorige week twee uitspraken in een zaak die in eerste instantie was aangespannen door FNV en 10 Hongaarse chauffeurs. De uitspraken zijn illustratief voor de complexiteit rondom grensoverschrijdende arbeid, in het bijzonder op het terrein van het internationale transport.
Beide uitspraken zijn hier terug te lezen: ECLI:NL:GHSHE:2017:1873 (Van den Bosch Transporten B.V. c.s./FNV), ECLI:NL:GHSHE:2017:1874 (Silo-Tank/10 Hongaarse werknemers).
Van den Bosch B.V. is een Nederlands internationaal transportbedrijf. Tot het concern van Van den Bosch behoort ook Silo-Tank Kft, een Hongaars zusterbedrijf. De Hongaarse chauffeurs hebben een dienstverband met Silo-Tank. De chauffeurs worden betaald volgens de (Hongaarse) arbeidsvoorwaarden van Silo-Tank. FNV en de Hongaarse werknemers stellen echter dat ze recht hebben op het (Nederlands) loon conform de Nederlandse Branche-CAO.
Vanuit concurrentieoverwegingen zijn transportondernemingen al jaren continu op zoek naar mogelijkheden om chauffeurs in dienst te nemen en te betalen via dochter- en zusterondernemingen in landen waar het loonniveau lager is dan in Nederland. Dat is begrijpelijk en te billijken indien de arbeid ook echt in overwegende mate in dat land verricht wordt. In de aard van het internationale transport ligt echter opgesloten dat er veel onduidelijke situaties zijn. Internationaal transport gaat per de?nitie over grenzen heen, kent wisselende rittenschema's en is lastig te controleren. Kortom: een groot grijs gebied.
Dit is vakbonden een doorn in het oog. Vanuit het principe dat gelijke arbeid gelijk beloond dient te worden, vecht men al jaren voor correcte toepassing van Nederlandse CAO's op internationale chauffeurs, zodra er ook maar even een link met arbeid in Nederland gevonden wordt. Daarbij wordt veelal gewezen op misstanden die in de praktijk worden waargenomen. Het onderliggende belang van de Nederlandse vakbonden is de zorg voor verdringing van (relatief dure) Nederlandse arbeid door (goedkope) buitenlandse arbeid.
In de CAO is voorzien in bescherming van internationale chauffeurs door middel van de zogeheten charterbepaling. Deze luidt: "De werkgever is gehouden in overeenkomsten van onderaanneming, die in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming van werkgever worden uitgevoerd, met zelfstandige ondernemers, die als werkgever optreden, te bedingen dat aan diens werknemers de basisarbeidsvoorwaarden van deze CAO zullen worden toegekend, wanneer dat voortvloeit uit de Detacheringsrichtlijn, ook indien gekozen is voor het recht van een ander land dan Nederland".
Daarnaast kennen we de in de charterbepaling genoemde Detacheringsrichtlijn, in Nederland vastgelegd in de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga). (Inmiddels is de Waga in juni 2016 vervangen door de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de EU (WagwEU); de oude wet was echter nog van toepassing op onderhavige zaak).
In het onderhavige geval kwam de vraag aan de orde of werknemers tijdelijke werkzaamheden verrichten als bedoeld in art. 1 van de Waga. De wet betreft het "op het grondgebied (in dit geval van Nederland) ter beschikking stellen", als bedoeld in art. 1 van de Detacheringsrichtlijn. De kantonrechter had in eerste aanleg gekozen voor een ruime uitleg van "op het grondgebied", door te bepalen dat daaronder ook valt "vanaf het grondgebied". Zo kwam de kantonrechter tot de conclusie dat hier (dus) sprake was van toepassing van de Detacheringsrichtlijn en (dus) aan de betreffende Hongaarse chauffeurs een Nederlands loon volgens de Nederlandse CAO toekomt.
Het Hof denkt daar nu echter in hoger beroep anders over: "op het grondgebied" moet letterlijk worden genomen. En dit leidt dan weer tot de uiteindelijke conclusie dat de Nederlandse CAO niet van toepassing is. FNV en de chauffeurs vingen dus bot. In onderhavige zaak is dat wellicht een redelijke uitkomst, maar het blijft onbevredigend dat onduidelijkheid bestaat over de bescherming van chauffeurs in dienst van een (formeel) buitenlandse werkgever met Nederlandse wortels. Met name als het ritten betreft die veelal beginnen in Nederland, zich (goed)deels afspelen in het buitenland en vaak weer eindigen in Nederland.
Het is maar zeer de vraag of de onduidelijkheid in de praktijk via meer wetgeving opgelost zou kunnen worden. Er is immers al wetgeving en er zijn CAO-afspraken. Het gaat uiteindelijk over het te goeder trouw nakomen van de betreffende regels.
Mij lijkt dit derhalve meer een kwestie van afspraken -en het monitoren van die afspraken- tussen sociale partners. Het gezamenlijk belang is een goed imago van de werkgevers in de transportsector en ook het goed functioneren van de Nederlandse arbeidsmarkt. Werkgevers moeten niet "rommelen" met arbeidsvoorwaarden en vakbonden moeten wellicht wat meer begrip tonen voor de praktijk en wat minder dogmatisch opereren. Kortom: sociale partners, los dit samen op.
Auteur: Peter Lindenbergh