datum: 25 mei 2020
Lange tijd was de overheersende gedachte in Nederland dat de regels van het ontslagrecht een zogenaamd gesloten systeem vormen. Een gesloten systeem houdt voor het ontslagrecht in dat een arbeidsovereenkomst alleen kan worden beëindigd op basis van een wettelijke bepaling, die wordt genoemd in boek 7, titel 10, afdeling 9 van het Burgerlijk wetboek. Daar worden genoemd: opzegging (na verkregen toestemming voor opzegging van Uwv, met instemming van de werknemer of wegens een dringende reden), ontbinding door de rechter en beëindiging met wederzijds goedvinden. Buiten deze gevallen kan een arbeidsovereenkomst eindigen als een ontbindende voorwaarde in vervulling gaat als de ontbindende voorwaarde intreedt onafhankelijk van de wil van partijen, bijvoorbeeld als het rijbewijs van een taxichauffeur wordt ingenomen en de arbeidsovereenkomst na het intreden van de voorwaarde zinloos is geworden. Daarnaast – zou was de heersende leer – was er (ook) geen plaats is voor de toepassing van regels ontleend aan het algemene overeenkomstenrecht.
Op 7 februari 2020 heeft de Hoge Raad evenwel geoordeeld dat in het geval een werknemer een werkgever ertoe beweegt een arbeidsovereenkomst tot stand te doen komen door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat hij verplicht was mede te delen of door een andere kunstgreep, sprake is van bedrog. In dat geval kan de werkgever zich – ook na of naast een ontslag op staande voet – beroepen op de vernietiging van de arbeidsovereenkomst. Het enige dat de werkgever moet doen is een briefje sturen aan de werknemer waarin wordt aangeven dat de werkgever wegens bedrog een beroep doet op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. De werknemer zal dan een procedure aanhangig moeten maken waarin hij ofwel betwist dat hij bedrog heeft gepleegd ofwel moeten aanvoeren dat het beroep van de werkgever op vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrog naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Maar voor een geslaagd beroep op onaanvaardbaarheid zal de werknemer dan wel alles uit de kast moeten halen.
Het vernietigen van de overeenkomst wegens bedrog kan voor de werkgever een meer aantrekkelijke optie zijn dan een ontslag op staande voet: als een overeenkomst wordt vernietigd betekent dit dat alle voor de vernietiging verrichte prestaties zonder rechtsgrond zijn verricht. In dat geval krijgt degene die een dergelijke prestatie heeft verricht, het recht deze prestatie van degene jegens wie is gepresteerd, terug te vorderen. Dit betekent dat een werkgever na vernietiging het volledige voor de vernietiging betaalde loon van de werknemer kan terugvorderen, in theorie dus zelfs tot de datum van indiensttreding. Daarbij verdient opmerking dat de rechter desgevraagd aan de vernietiging geheel of ten dele haar werking kan ontzeggen als de reeds ingetreden gevolgen van de arbeidsovereenkomst bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden.
Met het inroepen van de nietigheid heeft de werkgever – dus naast de mogelijkheid van een ontslag op staande voet – een extra middel tot zijn beschikking om een bedriegende werknemer aan te pakken en wordt de werkgever zodoende beschermd tegen de gevolgen van de onredelijke invloed die de werknemer heeft uitgeoefend op de wil van de werkgever. Het gesloten stelsel van het ontslagrecht staat daar blijkens de Hoge Raad niet aan in de weg, omdat dat niet strekt tot bescherming van een werknemer die bedrog pleegt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst.
Auteur: Bas Westerhout
Bron uitspraak: Hoge Raad, 7 februari 2020