datum: 1 juli 2019
Voor degenen die het nog niet weten te introductie: Helpling exploiteert een online platform waar schoonmakers en huishoudens afspraken kunnen maken over door schoonmakers bij de klant thuis uit te voeren huishoudelijke werkzaamheden.
Op 1 juli 2019 publiceerde de rechtbank Amsterdam haar vonnis in de door FNV tegen Helpling aangespannen procedure. In deze door FNV aanhangig gemaakte procedure met als primaire inzet een verklaring voor recht dat de tussen de schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds sprake is van een arbeidsovereenkomst oordeelde de rechtbank op goede gronden dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen Helpling en de door Helpling bemiddelde schoonmakers.
Daarentegen oordeelde de rechtbank dat er wèl een arbeidsovereenkomst bestaat tussen de klant en de schoonmaker. Dat betekent dat een klant die via Helpling een schoonmaker inschakelt er rekening mee moet houden dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan ontstaan indien de klant dezelfde schoonmaker binnen zes maanden drie keer of meer inschakelt.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er wèl sprake is van arbeidsbemiddeling door Helpling. In Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is bepaald dat de bemiddelaar wel een tegenprestatie van de werkgever, die arbeidskrachten zoekt, mag bedingen maar niet van de werkzoekende. Bedingt de bemiddelaar desondanks een vergoeding van de werkzoekende, dan is de bemiddelaar (na betaling door de werkzoekende) ongerechtvaardigd verrijkt en kan de werkzoekende de reeds betaalde vergoedingen als schadevergoeding terugvorderen van de bemiddelaar.
Omdat Helpling in haar businessmodel geen vergoeding vraagt aan degenen die via het platform van Helpling een schoonmaker vinden, doch haar geld louter verdient door inhoudingen op het uurloon van de schoonmaker, achtte de rechter het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billlijkheid onaanvaardbaar dat Helpling de bedongen vergoeding zou moeten terugbetalen aan de schoonmakers.
Daar waar het arbeidsrecht de werknemer in bescherming pleegt te nemen omdat de werknemer vrijwel altijd een economisch zwakkere positie inneemt, kiest de rechtbank er in deze zaak voor om de - economisch sterke(re) - bemiddelaar tegemoet te komen ten koste van de - economische zwakkere - werkzoekende "omdat er sprake is van een nieuw fenomeen waarvan niet eerder in rechte is uitgemaakt dat Helpling of een vergelijkbaar platform als arbeidsbemiddelaar wordt of kan worden gezien".
Dit lijkt mij de wereld op zijn kop: een ondernemer die met een (nieuw) businessmodel begint zal op voorhand de goede en de kwade kansen moeten inschatten. Pakt het goed uit, dan kan de ondernemer daar de vruchten van plukken, maar gaat het mis dan zal de ondernemer op de blaren moeten zitten.
In plaats daarvan wentelt de rechtbank in deze zaak de kwade kansen daarentegen af op de werkzoekenden, hetgeen mijns inziens indruist tegen het rechtsgevoel. Alleen al om die reden is het meer dan wenselijk dat FNV hoger beroep instelt tegen dit vonnis.
Tot slot: het beroep op de in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billlijkheid onaanvaardbare gevolgen van het naleven van de Waadi lijkt mij onjuist nu deze toets ziet op de rechtgevolgen van tussen partijen gemaakte afspraken. Het toetsen van de gevolgen van een wet aan de rechtsgevolgen van die wet lijkt mij een noviteit en in strijd met de trias politica.
Auteur: Bas Westerhout
Bron uitspraak: Rechtbank Amsterdam, 1 juli 2019