datum: 11 april 2017
In de afgelopen maand zijn er twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam gepubliceerd (link: uitspraak 1 en uitspraak 2) waarin de rechtbank oordeelde dat de in het Sociaal Plan van ABN AMRO Bank opgenomen aftopping nietig is wegens verboden leeftijdsdiscriminatie op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA).
Kort samengevat was de in het sociaal plan opgenomen op de oude (tot 1 januari 2009 geldende) kantonrechtersformule gebaseerde ontslagvergoeding gemaximeerd op een bedrag gelijk aan de inkomstenderving tot de leeftijd waarop de werknemer op grond van de pensioenregeling een uitkering ontvangt die gelijk is aan de uitkering die hij zou hebben ontvangen als hij rond de 62-jarige leeftijd met pensioen was gegaan. Aldus worden de kosten van afvloeiing gefinancierd uit de pensioenspaarpot, waardoor de pensioenuitkering aanzienlijk wordt verlaagd.
Deze berekeningsmethode levert dus een verschil in behandeling op dat rechtstreeks is gebaseerd op leeftijd. Een dergelijk verschil in behandeling vormt volgens het Hof van Justitie EU alleen dan geen discriminatie indien het onderscheid objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
In 2012 oordeelde het Hof van Justitie EU dat het recht zich niet verzet tegen een door CAO-partijen onderhandeld sociaal plan dat bepaalt dat de vergoeding voor werknemers “die ouder zijn dan (in dat geval) 54 en om bedrijfseconomische redenen worden ontslagen wordt berekend op basis van de vroegst mogelijke pensioendatum zodat de vergoeding lager is dan het volgens de standaardformule berekende bedrag dat in het bijzonder gebaseerd is op het aantal dienstjaren in de onderneming met dien verstande dat zij ten minste de helft daarvan bedraagt”.
In februari 2016 oordeelde de Hoge Raad naar aanleiding van een kortingsregeling in een pensioenreglement dat de rechter bij toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit niet mag volstaan met de conclusie dat een regeling die het resultaat is van onderhandelingen tussen CAO-partijen (dus) voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, maar zich ook dan nog zelfstandig een oordeel dient te vormen en daarin alle relevante omstandigheden van het geval dient te betrekken.
ABN AMRO voerde als rechtvaardiging voor de aftopping aan dat er bij het ontvangen van een individuele pensioenuitkering geen behoefte meer zou zijn aan inkomensbescherming omdat de pensioenuitkering heden ten dage redelijk zou zijn. Bovendien konden de voor de ontslagen werknemers beschikbare financiële middelen op deze wijze eerlijk en rechtvaardig worden verdeeld.
De rechtbank oordeelde in beide zaken dat de door ABN AMRO gekozen aftoppingsregeling bij gebreke van enige voorziening voor de 62-plussers niet evenwichtig, niet geschikt en niet noodzakelijk was. Om die reden oordeelde de rechter dat de aftoppingsregeling nietig was en buiten toepassing moet blijven. In de ene zaak oordeelde de rechtbank vervolgens dat onverkorte nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn en werd de vergoeding gematigd tot het bedrag van de volledige inkomensderving tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd, vermeerderd met pensioenschade. In de andere zaak achtte oordeelde de rechtbank dat onverkorte nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dat geval niet onaanvaardbaar was waarna ABN AMRO werd veroordeeld tot betaling van de volledige vergoeding.
Hoewel de rechtspraak ten aanzien van de toelaatbaarheid van aftoppingsregelingen nog steeds een wisselend beeld laat zien lijkt de conclusie vooralsnog gerechtvaardigd dat een volledige aftopping vanaf een bepaalde leeftijd voor de AOW-gerechtigde leeftijd riskant is. Een zekere beperking lijkt in ieder geval wel toelaatbaar, maar het blijft wachten op duidelijke grenzen.
Auteur: Bas Westerhout