Terug

Hoge Raad maakt gehakt van overgang naar woekerpolispensioen

Hoge Raad maakt gehakt van overgang naar woekerpolispensioen

datum: 25 september 2017

In april van dit jaar tikte het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een werkgever die werknemers onvoldoende had geïnformeerd over de (negatieve) gevolgen van een wijziging van de pensioenregeling stevig op de vingers. De betrokken werkgever had zich, door niet te voldoen aan zijn informatieplicht, niet gedragen als goed werkgever in de zin van art. 7:611 BW. (Meer hierover: "Een dure nalatigheid".)

Bij het hierna besproken arrest deed de Hoge Raad dat nog eens dunnetjes over in een -op een aantal aspecten- vergelijkbare zaak.

De feitelijke toedracht

Werkgeefster Grindacc was voornemens de (gematigde) eindloonregeling met ingang van 1 januari 1996 te vervangen door een nieuwe pensioenregeling, de Pensioenregeling 1999. Deze nieuwe regeling betrof een zogeheten “beschikbarepremieregeling”, door mij eerder wel aangeduid als woekerpolispensioen vanwege de relatief hoge kosten en het volledig verschuiven van beleggings- en renterisico naar het individu. Ter opfrissing: bij een beschikbarepremieregeling is de hoogte van de te zijner tijd te ontvangen pensioenuitkering niet gegarandeerd, maar afhankelijk van het op de pensioendatum beschikbare kapitaal en de (markt)omstandigheden van dat moment. In het bijzonder zijn de dan geldende rekenrente en de levensverwachting relevante omstandigheden met veel impact op de uiteindelijk te verwachten pensioenuitkering.

In onderhavige zaak waren de werknemers al in 1999 akkoord gegaan met de nieuwe pensioenregeling. Daarbij hebben zij tevens ingestemd met waardeoverdracht van het onder de (oude) eindloonregeling opgebouwde pensioenkapitaal naar de nieuwe pensioenregeling.

Op enig moment, jaren later, kwam een aantal werknemers tot de conclusie dat de overstap met daaropvolgende waardeoverdracht tot een enorme teruggang in de pensioenuitkering zou leiden. Daarop hebben zij in 2009 en vervolgens 2010 werkgeefster aansprakelijk gesteld voor de hierdoor geleden schade. Volgens hen had werkgeefster hen onvoldoende gewezen op de enorme risico’s van de pensioenomzetting. De schade bestond er in dat de pensioenuitkering 20 - 47% lager zou zijn dan bij de eindloonregeling het geval zou zijn geweest.

 

De uitspraak

Voor zover in dit kader van belang deed de Hoge Raad uiteindelijk een uitspraak die gehakt maakt van de werkgeefster die denkt even snel met instemming van de werknemers een pensioenregeling om te zetten naar een beschikbarepremieregeling. Ik vermoed dat de Hoge Raad daarbij gevoelig is voor de onderliggende positie van de werknemer. Die zal immers in een lopende arbeidsrelatie niet zo snel opponeren tegen een werkgeefster die een verslechtering voorstelt die op het eerste gezicht, mede door de wellicht wat te positieve informatie, niet direct onredelijk voorkomt.

Nadat het Hof in deze zaak de werknemers in het gelijk had gesteld, bevestigde de Hoge Raad dat oordeel. De Hoge Raad neemt over dat gevergd had kunnen worden dat werkgeefster de werknemers waarschuwde dat zij door instemming met de wijziging en de daarbij behorende waardeoverdracht een (te) groot risico namen.

Daarbij werd het volgende overwogen, ondanks dat hier sprake was van een eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden mét instemming van de werknemers: ’Gelet op de vérgaande consequenties van de waarde-inbreng voor het gehele pensioen van de werknemers, behoorde werkgeefster in het kader van de uit het goed werkgeverschap voortvloeiende waarschuwingsplicht, na te gaan of de werknemers zich daadwerkelijk realiseerden dat door de waarde-inbreng de risico’s zouden gelden voor hun gehele pensioen. Dat de werknemers een vrijwillige keuze hadden, maakt dit niet anders. De waarschuwingsplicht heeft immers juist tot doel bescherming te bieden tegen het lichtvaardig maken van een eigen keuze in situaties als de onderhavige.’ 

Werkgeefster is veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat. Het lijkt hier echter om veel geld te gaan.

 

Relevantie voor de praktijk

  1. Deze uitspraak van de Hoge Raad bevestigt dat de werkgever soms paternalistisch moet zijn. Als voor een werkgever duidelijk is dat een eenzijdige wijziging van een arbeidsvoorwaarde een groot risico (tot verslechtering) voor een werknemer inhoudt, moet hij de werknemer daarover expliciet informeren. Werkgevers zullen dus ook altijd transparant over de gevolgen van een eenzijdige wijziging moeten zijn.
     
  2. De laatste decennia zijn nogal wat pensioenregelingen verslechterd. Daarvoor was in veel gevallen overigens een goede reden aanwezig. Regelingen waren onbetaalbaar geworden of hadden een ontoelaatbaar effect op de balans van de werkgever. Weinig werknemers zijn zich echter, ook bij acceptatie, bewust geweest van de forse achteruitgang die zij voor de kiezen kregen. Met name de omzettingen naar een DC (beschikbarepremie) regeling hebben voor individuele werknemers vaak een draconisch gevolg gehad, zoals door onderhavige zaak wordt geïllustreerd. Waar een wijziging van pensioenregeling heeft plaatsgevonden, lijkt het voor de betrokken werkgevers verstandig om nog eens goed terug te kijken en na te gaan in hoeverre de eigen werknemers destijds volledig en transparant zijn gewezen op de mogelijke risico’s. Als dat niet (voldoende) is gebeurd, zou ik voorzichtigheidshalve toch even de CFO waarschuwen voor een mogelijk financiële tegenvaller. Niet valt uit te sluiten dat werknemers jaren later, zodra zij geconfronteerd worden met de gevolgen van het risico (een pensioenuitkering die tientallen procenten lager uitvalt dan verwacht), de werkgever alsnog aanspreken met alle financiële gevolgen van dien.
     
  3. In veel gevallen hebben beschikbarepremie (DC) regelingen het karakter van een woekerpolispensioen. Ondanks alle mooipraterij van veel adviseurs blijft het behoorlijk oppassen geblazen bij omzetting van een eindloon (of middelloon) pensioen naar zo’n beschikbarepremie regeling. Wie zijn werknemers een goede passende pensioenregeling wil bieden moet dat wel in het achterhoofd houden.

 

Bron: Hoge Raad 15-09-2017, ECLI:NL:HR:2017:2227 (en 2388), (Grindacc/werknemers)

Auteur: Peter Lindenbergh