Terug

Vrijwillig vertrekregeling in sociaal plan vormt geen verkapte VUT uitkering

Vrijwillig vertrekregeling in sociaal plan vormt geen verkapte VUT uitkering

datum: 6 februari 2017

Het overheidsbeleid dat is gericht op het verlengen van de arbeidsparticipatie door ouderen heeft niet alleen geleid tot het verhogen van de AOW-leeftijd. Eerder al werden met hetzelfde doel regelingen met betrekking tot vervroegde uittreding (de VUT-regeling) afgeschaft. Na een overgangsregeling geldt sinds geruime tijd een fiscale strafheffing indien een vertrekregeling in feite als een verkapte VUT-regeling is aan te merken. Dit wordt nu een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) genoemd. Voor zo’n regeling geldt nu een RVU-heffing die volledig ten laste van de werkgever komt en die niet op de werknemer kan worden verhaald. Deze RVU-heffing bedraagt 52% en komt bovenop de reguliere loonheffing. Deze RVU-heffing wordt daarom een strafheffing genoemd.

Voor een werkgever is dus van belang dat een ontslagvergoeding niet als RVU kan worden aangemerkt. De definitie van een RVU is in het kort: een regeling (of een gedeelte daarvan) die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft een overbrugging tot het ouderdomspensioen of AOW te bieden. In gevallen waarin ontslag wegens reorganisatie plaatsvindt waarbij de selectie geschiedt op basis van het anciënniteitsbeginsel wordt geacht geen sprake te zijn van een RVU.

Onduidelijkheid bestond over de vraag of deelname aan een vrijwillig vertrekregeling in het kader van een reorganisatie ook een RVU kan opleveren. Het anciënniteitsbeginsel wordt in die situatie immers niet toegepast. Over een situatie waarin het aantal deelnemers van 55 jaar en ouder bij een vrijwillig vertrekregeling veel hoger was dan dat aantal bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel zou zijn geweest, heeft de belastingkamer van het Hof Den Bosch op 18 november 2016 uitspraak gedaan. De belastingdienst stelde dat de RVU-heffing van toepassing is omdat de vrijwillig vertrekregeling tot gevolg heeft gehad dat met name oudere werknemers afvloeiden. Het Hof oordeelt dat het enkele feit dat vooral oudere werknemers zijn afgevloeid niet de conclusie rechtvaardigt dat dit ook het doel van de regeling was. Het Hof vindt de inhoud van de regeling zelf (en dus niet het effect ervan) beslissend. Daarbij acht het Hof het van belang dat deelname aan de regeling niet leeftijd afhankelijk is en dat de ontslagvergoeding geen verband houdt met de pensioendatum. Bij de berekening van de ontslagvergoeding werd immers voor ieder de kantonrechtersformule toegepast waarvan de achtergrond is het overbruggen naar een andere baan en werd rekening gehouden met het feit dat recht op een WW-uitkering bestaat. Ook is het Hof niet gebleken dat er voorwaarden zijn gesteld waaruit blijkt dat feitelijk een overbrugging tot het pensioen wordt geboden. Zo is er (anders dan vaak bij VUT-regelingen gold) geen verbod op het verrichten van werkzaamheden na uitdiensttreding opgenomen en worden eventuele inkomsten daaruit ook niet op de ontslagvergoeding gekort. Het Hof concludeert daarom dat de belastingdienst er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de vrijwillig vertrekregeling als RVU kwalificeert.

 

Auteur: Gé Lieshout 

 

Meer artikelen over de vrijwillige vertrekregeling?

- Hoge Raad zet streep door RVU-beleid Financiën bij vrijwillig vertrek