Terug

Hoge Raad zet streep door RVU-beleid Financiën bij vrijwillig vertrek

Hoge Raad zet streep door RVU-beleid Financiën bij vrijwillig vertrek

datum: 29 juni 2018

RVU

Een RVU is een Regeling voor Vervroegde Uittreding. Sedert 2005 is de AOW-leeftijd stijgende en zijn VUT-regelingen niet langer meer toegestaan. Werkgevers worden sindsdien via fiscale maatregelen ontmoedigd om financiële overbruggingsregelingen te hebben die bedoeld zijn om werknemers vroeger dan op de pensioendatum te laten uitstromen. Een dergelijke overbruggingsregeling kan in de vorm van een bedrag ineens (ontslagvergoeding) of in periodieke uitkeringen aan de werknemer worden toegekend. Om dit tegen te gaan is de RVU-heffing in het leven geroepen. Dit is een loonheffing van 52% die als eindheffing van de (voormalige) werkgever wordt geheven. Deze RVU-heffing van 52% wordt geheven naast de belasting die de werknemer over de uitkering  verschuldigd is. 

 

RVU-beleid Staatssecretaris van Financiën

Om vooraf zekerheid te krijgen of een regeling onder de RVU-heffing valt is het mogelijk om de belastingdienst hierover een verklaring te vragen. In dat kader is het de vraag hoe een sociaal plan met een vrijwillig vertrekregeling waar veel oudere werknemer voor kiezen moet worden beoordeeld. Volgens het beleid van de belastingdienst moet het doel van de regeling mede worden beoordeeld aan de hand van de te verwachten feitelijke uitstroom van werknemers op grond van het sociaal plan en de hoogte van de beëindigingsvergoedingen. Als blijkt dat veel meer ouderen met de vrijwillig vertrekregeling uitstromen dan bij toepassing van het bij reorganisaties geldende afspiegelingsbeginsel het geval zou zijn en de ontslagvergoeding voldoende is als overbrugging tot het pensioen, dan stelt de belastingdienst zich op het standpunt dat sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding en werd de RVU-heffing opgelegd. 

 

Hoge Raad

De Hoge Raad heeft nu bepaald dat de belastingdienst bij de beoordeling of sprake is van een RVU een verkeerde maatstaf hanteert. De kernvraag is namelijk of een regeling - zoals de wet  in artikel 32ba, lid 7 Wet op de loonbelasting 1964 voorschrijft - bedoeld is om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen tot de pensioendatum. De beweegredenen voor een werkgever om een vrijwillig vertrekregeling aan te bieden zijn daarbij volgens de Hoge Raad niet relevant. Zo ook niet de intenties en de keuzes van werknemers om voor de vertrekregeling te kiezen en ook niet hoe de regeling in de praktijk uitpakt.  Dit betekent dat als een regeling in een sociaal plan bedoeld is om het aantal werknemers wegens bedrijfseconomische redenen te reduceren en de hoogte van de ontslagvergoeding afhankelijk is van het aantal dienstjaren, niet van belang is hoe die regeling feitelijk uitpakt. Dus als de regeling tot gevolg heeft dat onevenredig veel oudere werknemers voor vertrek opteren en dat die met de toegekende vergoeding de periode tot het pensioen kunnen overbruggen, die regeling nog geen RVU is. Voor de praktijk zal dit betekenen dat bij ontslag op grond van een sociaal plan in beginsel geen sprake zal zijn van een RVU.


Bron: Hoge Raad 22 juni 2018

Auteur: Gé Lieshout 

 

Meer artikelen over de vrijwillige vertrekregeling?

Vrijwillig vertrekregeling in sociaal plan vormt geen verkapte VUT uitkering