De Ondernemingskamer heeft in een recente uitspraak (ECLI:NL:GHAMS:2017:4123) een leerzaam college gegeven over het te bewandelen medezeggenschapstraject bij een voorgenomen verkoop van aandelen. Daarbij heeft de Ondernemingskamer nogmaals benadrukt dat dit traject feitelijk begint met (i) het op een vroeg tijdstip houden van een overlegvergadering. In die vergadering moet de ondernemer de ondernemingsraad informeren over adviesplichtige besluiten die hij in voorbereiding heeft. En reeds bij die gelegenheid moeten afspraken worden gemaakt over het tijdstip waarop en op welke wijze de ondernemingsraad in de verdere besluitvorming zal worden betrokken. Laat de ondernemer dat na, dan kan dit een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van het uiteindelijk door de ondernemer te nemen adviesplichtige besluit.
Voorts dient de ondernemer zich terdege bewust te zijn van de wettelijke verplichting ook (ii) advies aan de ondernemingsraad te vragen over een voorgenomen besluit om een adviesopdracht met betrekking tot een adviesplichtig besluit te verstrekken aan een of meer deskundigen (consultant, advocaat, bank etc.).
Daarnaast maakt de Ondernemingskamer nog eens duidelijk dat het van eminent belang is dat (iii) het advies op zodanig tijdstip wordt aangevraagd, dan het van wezenlijke invloed kan zijn op het door de ondernemer te nemen besluit. Het advies dient om die reden voorafgaand aan het besluit te worden gevraagd. Het tekenen van een letter of intent door koper en verkoper onder de opschortende voorwaarde van het afronden van een nog te volgen adviestraject is zo sterk daarmee in strijd dat de Ondernemingskamer dat als een doodzonde beschouwt.
Verder overweegt de Ondernemingskamer dat de ondernemer (iv) niet kan volstaan met een adviesaanvraag zonder de onderliggende documenten waarop het voorgenomen besluit is gebaseerd. Het is daarbij niet aan de ondernemer om zelf de afweging te maken of bepaalde door de ondernemingsraad gevraagde informatie wel of niet relevant is: de ondernemer zal dus in beginsel alle stukken moeten aanleveren waar de ondernemingsraad om vraagt.
Tot slot overweegt de Ondernemingskamer dat het uiteindelijke besluit ten aanzien van de gekozen koper (v) onvoldoende is gemotiveerd, alleen al omdat de ondernemingsraad niet (tijdig) is betrokken de selectie van het type koper, maar daar pas over is geïnformeerd nadat een zogenaamde “controlled auction” had plaatsgevonden.
Al deze fouten in het traject leiden ieder op zich maar zeker in onderlinge samenhang bezien tot het oordeel dat de ondernemer bij afweging van betrokken belangen niet in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen. Om die reden gebiedt de Ondernemingskamer de ondernemer het besluit in te trekken en de gevolgen van het besluit ongedaan te maken.
Author: Bas Westerhout